Vier Israëlische schrijvers

Door: Ruben Verhasselt – 30/03/2021
Sayed Kashua
Anton Shammas

Sayed Kashua werd in 1975 geboren in het Palestijnse stadje Tira in Midden-Israël. Na negen jaar Arabischtalig onderwijs werd hij door het hoofd van de school voorgedragen om deel te nemen aan een toelatingstoets voor een nieuwe, door Joden opgerichte school voor begaafde leerlingen in Jeruzalem.

De kleine ik-persoon in Kashua’s debuutroman wordt geselecteerd, tot trots van de vader en diens vrienden, die hem toewensen dat hij ruimtegeleerde wordt of de bouwer van de eerste Arabische atoombom. En zo komt de jongen terecht op een Hebreeuwstalige school die vrijwel uitsluitend door Joden wordt bezocht. De ontheemding is compleet.

 

“In de twaalfde begreep ik voor het eerst wat ’48 was. Dat ze dat de Onafhankelijkheidsoorlog noemden. In de twaalfde begreep ik dat ‘zionist’ de vertaling was van sahjoeni en dat het geen scheldwoord was. Ik kende het woord sahjoeni. Op school in Tira scholden we elkaar daarvoor uit. Ik was ervan overtuigd geweest dat sahjoeni zoiets betekende als ‘dikzak’, iemand die eruitzag als een beer. Ineens begreep ik dat zionisme een ideologie was. Tijdens maatschappijleer en Joodse geschiedenis begon ik te begrijpen dat mijn tante uit Toelkarm een ‘vluchteling’ werd genoemd en de Israëlische Arabieren een ‘minderheid’. In de twaalfde begreep ik dat het probleem ernstig was. Ik begreep wat een ‘nationaal tehuis’ was, wat ‘antisemitisme’ was. Ik hoorde voor het eerst over tweeduizend jaar ballingschap en dat de Joden hadden gestreden tegen de Arabieren en tegen de Engelsen. Dat geloofde ik niet. Geen haar op mijn hoofd. Het waren per slot van rekening de Ingliez geweest die de Joden hier wilden hebben. Tijdens Bijbelkennis ontdekte ik dat Abraham de vader van Isaäk was. In de twaalfde ontdekte ik dat ze niet Ismaël maar Isaäk hadden vervangen door een schaap.

In de twaalfde begonnen mijn klasgenoten aan hardlopen te doen op de parkeerplaats. Een voorbereiding op de militaire dienst. Ze werden meegenomen naar allerlei faciliteiten en trainingen, en ik kreeg een buskaartje en een toegangskaartje voor het Israëlmuseum. Soms verschenen er soldaten in uniform op school om praatjes te houden voor de leerlingen, en ik mocht daar niet bij zijn. Onze klassenleraar verontschuldigde zich altijd. Hij vond het vervelend tegen mij te moeten zeggen dat het niet voor mij bestemd was. In de twaalfde begreep ik dat ik ook als ik zou willen nooit piloot zou worden, en niet alleen omdat ik er niet geschikt voor was of mijn cijfers niet hoog genoeg waren. Zelfs voor de toelatingstests zou ik nooit worden uitgenodigd. Wat heb ik mijn vader toen uitgelachen!”

 

Bovenstaand fragment komt uit Kashua’s romandebuut Dansende Arabieren (2002), dat uit het Hebreeuws is vertaald in zeven talen, waaronder het Nederlands en het Arabisch.

Het is vrij bijzonder dat een Palestijnse Israëli een roman schrijft in het Hebreeuws. In feite zijn Kashua’s voorgangers op de vingers van één hand te tellen. Maar wat het nog bijzonderder maakt: Kashua was de eerste die meer dan één Hebreeuwse roman op zijn naam zette. Voor zijn derde roman, Tweede persoon enkelvoud (2010) ontving hij in Israël de Bernsteinprijs. En zijn vierde, Wijzigingen bijhouden (2017) won in de Nederlandse vertaling uitgerekend de WIZO-literatuurprijs 2020 voor Joodse en/of Israëlische literatuur. De afkorting WIZO staat voor Women’s International Zionist (sahjoeni dus) Organisation, en de vrouwen van WIZO-Nederland komt een compliment toe voor hun terechte en toch gewaagde keuze.

Onder Kashua’s voorgangers moet Anton Shammas genoemd worden. Hij werd geboren in 1950 in het christelijk Palestijnse dorp Fassuta in Noord-Israël en volgde eveneens een gemengd Joods-Arabische middelbare school, in zijn geval in Haifa. Zijn roman Arabesken (1986) werd in acht talen vertaald, onder meer in het Nederlands, maar niet in het Arabisch. Een schokkend relaas van een Joods schrijverscongres in Californië in 1988 vertelt dat de Amerikaanse schrijfster Cynthia Ozick het niet vond kunnen dat Shammas niet in zijn moedertaal maar in het Hebreeuws schreef. Door dat te doen had hij ‘van zijn Pegasus een muilezel gemaakt’. De beeldspraak is niet bepaald fijnzinnig, en de Israëlische schrijver Amos Eilon maakte Ozick daarom uit voor fasciste.

Anton Shammas heeft nooit meer een roman in het Hebreeuws geschreven. Hij woont sinds jaar en dag in Michigan, waar hij onder meer hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenschap is geweest. Hij heeft de Hebreeuwse literatuur verrijkt met vertalingen van de werken van Emile Habibi.

Atallah Mansour
Emile Habibi

Ook Emile Habibi (1922-1996) is een Israëlische Palestijn met een christelijke achtergrond, maar hij heeft altijd in het Arabisch geschreven. Hij vertegenwoordigde jarenlang de communistische partij in het Israëlische parlement. Zijn bekendste werk is De wonderlijke lotgevallen van Sa’ied de Pessoptimist, dat in 1993 in het Nederlands uitkwam in de vertaling van Djûke Poppinga. Dit boek inspireerde ook Maarten Jan Hijmans, schrijver van de onvolprezen blogspot ‘Abu Pessoptimist’. In tegenstelling tot Shammas en Kashua is Habibi in Israël blijven wonen, en zijn grafschrift luidt ‘Ik ben in Haifa gebleven’.

Tot slot de eerste Palestijn die een roman schreef in het Hebreeuws. Dat is Atallah Mansour, in 1934 geboren in een Grieks-katholieke familie in Jish in het noorden van Palestina. Toen de staat Israël werd uitgeroepen zat hij op kostschool in Libanon, maar het lukte hem toch het land weer binnen te komen (als ‘infiltrant’) en zich te herenigen met zijn familie. Zijn roman Be’or chadasj (1966) werd vertaald in het Engels als In a New Light. Hij begon als journalist voor het weekblad Haolam haze van Uri Avnery, werkte van 1958 tot 1992 voor het Hebreeuwse dagblad Haäretz, daarna had hij genoeg van het schrijven in Hebreeuws en stapte over naar Arabische kranten als Al-Quds. Aangrijpend en interessant is het verhaal van zijn leven en werk, dat in 1975 werd uitgebracht onder de titel Waiting for the Dawn en in 2013 in een uitgebreide versie als Still Waiting for the Dawn. Ook Atallah Mansour is in Israël gebleven. Hij woont in Nazareth en wacht nog altijd op de dageraad van de vrede en de gelijke rechten, maar de zon is nog niet opgegaan. De nacht lijkt alleen maar donkerder te worden.

Ruben Verhasselt is vertaler uit het Hebreeuws en Jiddisch.