Praat als een mens!

Voor Theodor Herzl, de grondlegger van het zionisme, was het Jiddisch een ‘gettotaal’, en het spreken van de taal werd in Israël ontmoedigd. De taal is echter altijd in Israël blijven bestaan. Ruben Verhasselt merkte dit ook op tijdens de laatste verkiezingscampagne, toen hij verkiezingsposters in het Jiddisch tegenkwam – verrassend genoeg van de Verenigde Arabische Lijst.

Door: Ruben Verhasselt

Toen de pleitbezorger van het gesproken Hebreeuws, Eliëzer Ben-Jehoeda, in 1886 vanuit Palestina Rusland bezocht om fondsen en abonnees te werven, ging hij ook naar Odessa. Daar trof hij de publicist Moisje Lejb Lilienblum en groette hem in het Hebreeuws met sjalom adoni (‘Dag meneer’). Waarop Lilienblum de onsterfelijke Jiddische woorden uitsprak: Redt wi a mentsj! (‘Praat als een mens.’) Echte mensen spraken in die tijd Jiddisch, geen Hebreeuws. Je had hoogstens een handjevol fanatici zoals Eliëzer Ben-Jehoeda, die in 1881 naar Palestina was geëmigreerd. Zijn zoon Itamar Ben Avi, nebbisj, werd de eerste ‘native speaker’ van het modern Hebreeuws.

Zelfs Herzl, de grondlegger van het zionisme, kon zich niet voorstellen dat het Hebreeuws tot leven zou worden gewekt. In Der Judenstaat (1896) vraagt hij zich af wie van ons genoeg Hebreeuws kent om in die taal een treinkaartje te kopen. Onbestaanbaar! Moesten we dan maar allemaal de taal van de meerderheid van de bevolking van het Heilig Land overnemen? Neen, het Arabisch kwam niet eens op in het hoofd van Herzl. In plaats daarvan zag hij een taalfederatie voor zich à la Zwitserland, waarin elke joodse immigrant de taal van zijn oude vaderland behield: Engels, Frans, Duits, Russisch. En hoe zat het dan met de moedertaal van de overgrote meerderheid van het Joodse volk, het Jiddisch? Neen, neen en nog eens neen! Dat ‘verkommerde jargon’, ‘die gettotaal’, moesten we ons afleren.

Toen de Jiddische dichter en Bijbelvertaler Jehojesj (1872-1927) in 1913 vanuit Amerika arriveerde in het prille Tel Aviv, kwam hij echter al terecht in een Hebreeuwstalige omgeving. Openlijk Jiddisch praten was er taboe. In Foen Njoe-Jork biz Rechovot oen tsoerik, (‘Van New York naar Rechovot en terug’, 1917) vertelt hij hoe argwanend er tegen hem werd aangekeken. Was hij, zoals de geruchten vertelden, naar Palestina gekomen om er een Jiddische krant uit te geven? Jehojesj verzekert zijn beschuldigers dat hij ‘zelfs in een droom niet op het idee van zo’n verschrikkelijke misdaad zou kunnen komen’. Ook wordt hem met oprecht medelijden gevraagd of hij zich niet schaamt omdat hij in ‘jargon’ schrijft.

Jehojesj vertelt: ‘De enige openlijke Jiddisjisten die over de moed van hun overtuiging beschikken, zijn de Arabieren die in Tel Aviv hun handelswaar aan de man komen brengen. Daar leidt een lange, magere Arabier een ezeltje beladen met aardewerk en roept pal in de schaduw van het Hebreeuws gymnasium in klassiek Jiddisch: Te-ler-lech, te-pe-lech, sji-se-lech!’ Bordjes, potjes, kommetjes! En van om de hoek komt een Arabische aanlopen met een mand op haar hoofd. Met een half treurige, half boze melodie zingt ze: ‘Goeti marantsi, marantsi goeti.’ Goede sinaasappels!’

Nu, ruim honderd jaar later, is het Jiddisch als moderne cultuurtaal vrijwel ten onder gegaan. De Jidisje Arbeterbund heeft in 2019 zijn pand in Tel Aviv gesloten en is in Israël opgeheven. Het Israëlisch Hebreeuws heeft op alle fronten gewonnen en aan de productie van Jiddische literatuur is een einde gekomen. Wel is het Jiddisch nog de omgangstaal van veel ultraorthodoxe Joden.

Heel tof was het dan ook verkiezingsposters te zien van de grote winnaar van de laatste Israëlische verkiezingen, de Verenigde Lijst, samengesteld uit drie Palestijnse partijen en één gemengd Palestijnse en joodse. In onvervalst ultraorthodox Jiddisch stond er op de posters geschreven: ‘Dain sjtime kegn gzejres-hagioes.’

Ultraorthodoxe joodse kinderen demonstreren tegen de mobilisatiewet.

‘Jouw stem tegen de mobilisatiewet,’ luidt de tekst heel grof vertaald. Het gaat om de wet die ook ultraorthodoxe Talmoedstudenten zou verplichten het leger in te gaan en waartegen vele duizenden fel protesteren. In modern Israëlisch spraakgebruik heet die wet neutraal een chok, maar in ultraorthodox spraakgebruik gaat het om een gzejre: een oekaze, decreet, straf, ramp, anti-joodse maatregel, pogrom.

Zo is er in de joodse geschiedenis in het bijzonder de gzejres-hasjmad: de gedwongen bekering van joden, en je hebt de gzejres-tach-wetat: de slachtingen die de kozakken in 1648-1649 onder Chmielnicki in Zuid-Rusland aanrichtten onder de joden.

Ook de campagnemedewerkers van de Verenigde Lijst geloven niet dat veel ultraorthodoxe joden dankzij de Jiddische verkiezingsposters op de Verenigde Lijst hebben gestemd in plaats van op het Verenigde Tora-Jodendom. Maar toch. Het gebaar was mooi. Zeker nu sinds 2018 ook de status van het Arabisch als officiële taal in Israël is aangetast door de zionistische Natiestaatwet. Het is weer als honderd jaar geleden, niets nieuws onder zon: de enige openlijke Jiddisjisten die over de moed van hun overtuiging beschikken, zijn de Arabieren.