RAMAT HASJARON – Eind december was ik met de dokters (de artsen van Physicians for Human Rights -Israel) op pad naar het vluchtelingenkamp van Jenin. Ik heb daar al eerder gewerkt en over gerapporteerd. Het hoeft nauwelijks vermeld te worden dat er sindsdien niets is verbeterd.
Je herkent het kamp meteen, want bij de ingang staat een groot beeld van een paard van oud blik, gemaakt van de overblijfselen van de afschuwelijke oude hutjes die inmiddels zijn afgebroken. Het kamp werd na de verwoesting van het centrum door Israël in 2002 herbouwd met min of meer normale huizen en is daardoor nauwelijks meer te onderscheiden van de aangrenzende stad Jenin. Wel heeft het kamp van oudsher een eigen bestuur.
Niemand houdt van de vluchtelingen – de Israëlische bezetter zeker niet, maar ook de Palestijnse Autoriteit doet geen moeite om het vluchtelingenprobleem op te lossen. Zoals een Palestijn ons zei : ‘We zijn tussen twee stoelen gevallen.’ De werkloosheid is enorm, armoede heerst alom en de medische voorzieningen zijn minimaal en inadequaat. En sinds de UNWRA de financiële kraan praktisch dicht heeft gedraaid omdat het geld op is, is de situatie nog onmogelijker.

Er is één arts voor de 15.000 inwoners van het kamp. Hij ontvangt elke dag zo’n 270 patiënten; medische specialisten komen er nauwelijks. U kunt zich waarschijnlijk voorstellen wat deze cijfers betekenen voor de medische zorg voor deze mensen. Onze hulp is een druppel op de gloeiende plaat.
In de litanieën van het hoofd van de medische dienst over de moeizame omstandigheden in het kamp, wordt de bezetting altijd als voornaamste oorzaak van alle ellende genoemd. De bezetting is ontegenzeggelijk een belangrijke factor, maar ik zie vaak dat er toch, ondanks alle beperkingen, meer initiatieven van de Palestijnen zelf verwacht zouden mogen worden. Aan het eind van ons bezoek stelde ik een kritische vraag: ‘Wat doen de Arabische broeders uit de naburige landen?’ Er viel een ongemakkelijke stilte. Wij dienen ons begripvol en aardig te gedragen, en geen pijnlijke punten aan te roeren. Ik dacht bij die broederhulp aan het sturen van artsen, het leveren van medicijnen, en dergelijke. Het antwoord zal u niet te verbazen: ’Zij bewijzen lipservice, maar doen verder niets,’ .
Hier ligt een breed scala aan mogelijkheden voor organisaties van buitenlandse hulpverleners die iets willen doen, zelfs als zij het Arabisch niet machtig zijn – met een lokale tolk (van wie ook ik afhankelijk ben), kom je een heel eind. Vandaag had ik het geluk te werken met een bijna afgestudeerde Arabische studente medicijnen en dat vereenvoudigde de zaak aanzienlijk. Het beste zou het zijn als de vrijwilligers een paar dagen konden blijven om iets beter te begrijpen wat er allemaal ontbreekt. Bij tourbeurt zou er op die manier zeer praktische hulp geboden kunnen worden.
Physicians for Human Rights –Israël zou bij zo’n programma kunnen adviseren en helpen. Misschien een idee dat ook kan werken in kampen die buiten onze invloedssfeer vallen.