Het is vrijdag. Ik ben thuis, zet de radio aan (de klassieke zender van de Israëlische radio), en draai me naar de computer om het nog eens te proberen. Het lege scherm staart mij aan, en opnieuw kan ik niet opschrijven wat ik voel.
Al twee dagen lang probeer ik mijn hart te bevrijden van de druk van mijn ervaringen van woensdag, zodat mijn eigen last makkelijker wordt om te dragen en de rest van de wereld wordt geïnformeerd. Maar mijn eigen bezwaren vliegen mij aan zodra ik zelfs maar de neiging vertoon om dit te doen, ook al schreeuw ik het uit – je hebt iets dergelijks tenslotte al tientallen keren opgeschreven. Ik begin mijzelf steeds vervelender te vinden. Deze informatie raast al bijna vanaf het prille begin door de sociale media – dus wat kun je hier in hemelsnaam nog aan toevoegen dat nog nieuw is? En trouwens, zoveel stellen jouw stilistische vaardigheden niet voor. Et cetera, etc, etc.
Twee hele dagen hoor ik deze stemmen tot gekmakens toe in mijn hoofd rondgaan, giftig en onverdraaglijk, en zonder dat ik ook maar de geringste reden vergeet om niet te hoeven schrijven… Maar mijn hart geeft het niet makkelijk op. Ik ben moe van deze strijd en verzink in chaos, terwijl overal om mij heen duisternis heerst.
Terwijl ik hier zit, al starend, hoor ik de man van de radio de situatie beschrijven die Janacek inspireerde tot het componeren van het stuk dat komt: ‘Op 1 oktober 1905 protesteerden jonge Tsjechen geweldloos tegen de Oostenrijk-Hongaarse heersers, die weigerden een universitair curriculum in de Tsjechische taal te accepteren. Een soldaat stak een demonstrant en doodde hem. Janacek, één van de demonstranten, was getuige van deze moord. Hij was ontroostbaar, en componeerde het stuk.’
De hamers in mijn hoofd vallen stil. Het is waar, ik heb soortgelijke dingen geschreven in het verleden, en zal dat waarschijnlijk steeds weer blijven doen omdat de geschiedenis van de mens zich in een gênant tempo blijft herhalen, heen en weer geslingerd tussen destructieve impulsen en helend vermogen, soms razend van woede en dan weer vol compassie. Dus hier is het verhaal:
Woensdag, 4 juli 2019 – de zomervakantie is begonnen voor Palestijnse zowel als Israëlische kinderen (apart natuurlijk) en ik ben met mijn 10 jaar oude kleindochter onderweg naar de zuidelijke Hebron-heuvels. Een paar jaar geleden is ze bevriend geraakt met Palestijnse kinderen in het dorp Susjya en gaat ze tijdens vakanties bij hen op bezoek. Zoals altijd brengt ze een spel met zich mee dat niet alleen leuk is om te spelen, maar dat ook als een soort gemeenschappelijke taal fungeert (mijn kleindochter spreekt nog geen Arabisch en haar speelkameraadjes spreken nog geen Hebreeuws of Engels).
Dit keer kochten we een puzzel die zo gelegd moet worden dat er een kaart van de wereld onstaat als je de puzzel af hebt. In een kleine tent in Susya, keken Ahmed, Zahara, Dyala en Diana naar de wereldkaart die op de puzzeldoos was afgebeeld, verspreidden de 200 puzzelstukjes waaruit de puzzel bestond over een lage plastic tafel, en begonnen een wereld te leggen.
10 kleine handjes, bewegelijk als kleine mieren, werkten met en door elkaar heen tot hun eigenaren moe werden en wilden pauzeren. ‘Het is hard werk om een wereld te bouwen,’plaagde ik hen. Ze begrepen de hint en werkten door. Ze hadden 2 hele uren nodig om de hele wereld te leggen. Alle continenten en alle oceanen waren aanwezig. Ze waren gelukkig.
Ula, die de hele tijd naast ons had gezeten, was volledig van streek. Ze beëindigde het telefoongesprek dat ze aan het voeren was en deelde ons mee dat het Israëlische leger en de Burger Administratie zojuist in het dorp Umm al-Kheir 1006 zaailingen van olijfbomen hadden ontworteld. De kinderen hielden op met praten. 1006 zaailingen? In ongeloof herhaalde ik het getal, en vertaalde het voor mijn kleindochter Mia.
De kinderen bekeken hun zojuist gecompleteerde hele wereld, terwijl op datzelfde moment hun eigen wereld uiteen was gevallen in 1006 stukken van schrijnende pijn. Dit keer – toegegeven – niet hun eigen huis, maar ze hadden al verwoesting meegemaakt. En ze zijn pas 10 jaar oud.
In een poging de sfeer wat minder bedrukt te maken, vertelde ik hen dat er ooit een wetenschapper was geweest, die heel erg intensief bezig was met zijn eigen werk, toen zijn 7-jarige zoon hem stoorde. De vader-wetenschapper scheurde een pagina uit de krant en zei tegen zijn zoon: Zie je het plaatje op deze bladzij? ’t Is de wereld, antwoordde de zoon. Dat klopt, zei de vader. Nu scheur ik de bladzij in stukjes en jij zorgt er voor dat de wereld die je zo juist op dat plaatje zag weer in elkaar zet. De vader was er zeker van dat deze opdracht z’n zoon zeker wel 3 tot 4 dagen bezig zou houden; maar geloof het of niet – 3 uur later stond zijn zoon weer voor hem en liet hem een hele wereld zien.
‘Hoe heb je dat gedaan?’ vroeg de vader verbaasd. ‘Heel eenvoudig, vader,’ antwoordde de zoon. ‘Voordat je de krantenpagina met de wereldkaart in stukken scheurde lukte het mij om de andere kant van de bladzij te zien. Er was een man op te zien, en ik weet hoe een man er uit ziet, dus stelde ik de man weer samen. Toen de man weer in elkaar was gezet, was ook de wereld weer in orde.’
Dit vertelde ik de kinderen in Susya, en om misverstanden te voorkomen voegde ik daar aan toe dat het opbouwen van de wereld niet altijd in onze handen ligt, want er is altijd wel iemand die bereid is hem te vernietigen. Maar we kunnen zelf bouwen om te zorgen dat we aan de kant van de bouwers staan.”
Ze luisterden, en renden toen weg naar het kleine veldje van kunstgras dat daar onlangs dankzij een donatie door een internationale organisatie was aangelegd, en vroegen Mia om hen Capoeira bewegingen te leren. Oorspronkelijk waren we van plan geweest om Umm al-Kheir te bezoeken, maar Mia scheen voor vandaag genoeg te hebben van geweld, en dus gingen we weer naar huis.
De volgende dag vertelde mijn vriend Ali uit Tuba mij dat het Israëlische leger vier met water gevulde reservoirs had vernietigd en bomen had ontworteld in het woestijndorpje Dekeika. Mia stond naast me en ik deelde dat met haar.
“Oma,” vroeg ze, “wat is dit toch voor wereld?”
Ik antwoordde: het is een wereld die iedereen in staat stelt om te beslissen waar zijn of haar acties toe zullen leiden – tot opbouw of vernietiging, om kwaad te zaaien of mededogen te oogsten. ‘In mijn eigen kleine stukje leven, lieve Mia, wordt het hele leven gereflecteerd, en ik bepaal welke keuzes ik daarin maak.’ Een klein beetje schuldgevoel probeerde me er aan te herinneren dat ik dit al eerder in één van mijn verhalen had verteld. Maar ik wilde niet luisteren. Ik ben er trots op het nog een keer op te schrijven. Want de vernietigers zullen doorgaan met vernietigen, en de bouwers zullen blijven bouwen.
Vertaald uit het Engels door Max Hirsch.
Erella Dunayevsky woont in kibboets Sjoval in Zuid-Israël. Zij is therapeute en haar hele leven lang actief als mensenrechtenactiviste. Zij is een van de oprichters van de Dorpen Groep, die de afgelopen twintig jaar nauwe persoonlijke banden heeft opgebouwd met de bewoners van de Zuidelijke Hebron-heuvels. Dit gebied leeft onder de voortdurende bedreiging geëvancueerd te worden en heeft veel te lijden van geweld van de kant van kolonisten en het leger. De groep legt zich toe op de ontwikkeling van jonge vrouwen en stelt beurzen ter beschikking voor het ontwikkelen van leiderschap binnen groepen en gemeenschappen. Erella Dunayevsky doet regelmatig op persoonlijk wijze verslag van haar bevindingen.