Eerst overwon ik mijn vliegschaamte en vloog via Parijs naar Kroatië. Daar landde ik op vliegveld FranjoTudjman, genoemd naar de eerste president van Kroatië. Hij schijnt vijf jaar voor zijn dood in 1999 te hebben beloofd de ‘controversiële’ passages over joden in zijn boek Historische waarheden (1988) te laten schrappen.
In Kroatië reed ik vanaf het vliegveld met nog een stuk of wat vertalers en met schrijver David Grossman naar het verlopen industriestadje Sisak. Daar hielden we over Grossmans nieuwste boek een vertaalseminar, dat werd opgenomen op film, in de plaatselijke muziekschool. De locatie was uitgezocht door de Israëlische filmers. Zij vonden de muziekschool sfeervoller dan de conferentieruimte in ons Oostblokhotel. De muziekschool was namelijk voor de Tweede Wereldoorlog een synagoge. Hoeveel Sisakse synagogegangers zijn vermoord in de Holocaust weet ik niet. Maar volgens de Historische waarheden van Tudjman was het totale aantal Holocaustslachtoffers in Europa niet zes miljoen maar 900.000.
Na afloop van het vijfdaagse seminar vloog ik – weer tot mijn vliegschaamte – met nog drie vertalers via Istanboel naar vliegveld Ben-Goerion, genoemd naar de eerste minister-president van Israël. Vroeger heette het vliegveld Lod, naar het nabijgelegen Palestijnse stadje dat op 13 juli 1948 werd veroverd door Israëlische troepen, waarna de inwoners op bevel van Ben-Goerion werden verdreven. Deze gebeurtenis staat bekend als de Dodenmars uit Lydda.
Nog een geluk dat Schiphol niet is vernoemd naar J.P. Coen, dacht ik, en tot mijn schaamte kwam ik zonder problemen door de paspoortcontrole op Ben-Goerion. Blijkbaar was ik toch niet kritisch genoeg geweest om te worden tegengehouden. Op het vliegveld werden we opgehaald door een taxi. De chauffeur vroeg niet naar eventuele bezwaren tegen de route die hij zou nemen van het vliegveld naar Jeruzalem. Hij gaf gewoon gas. Zo kon het gebeuren dat ik voor het eerst van mijn leven niet via Snelweg 1 naar Jeruzalem reed, maar via Route 443.
Na de unheimische nieuwbouw van Modi’in passeerden we ongemerkt de Groene Lijn, (de scheidslijn tussen erkend Israël en de bezette Palestijnse gebieden), en werd het landschap grimmiger en schuldiger. Een checkpoint waar we ongehinderd konden doorrijden. Rechts geblokkeerde afslagen naar Palestijnse dorpen. Muren langs de weg. ‘Is deze weg voor iedereen?’ vroeg de Spaanse vertaalster aan de chauffeur. ‘Ja hoor,’ antwoordde de chauffeur. ‘Iedereen kan deze weg nemen, hij is ook sneller dan de oude weg van Tel Aviv naar Jeruzalem en het verkeer stroomt lekker door. Ja,’ en hij maakte een wegwerpgebaar naar een Palestijns dorp dat nu was opgesloten tussen de Groene Lijn en de ommuurde weg waarover we reden, ‘alleen zij niet. Maar zij hebben ook niets te zoeken op deze weg.’ Ik kreeg last van rijschaamte en wagenziekte. We reden over de apartheidsweg verder langs Ramallah, dat te zien was achter de Apartheidsmuur. En toen zoefden we het volgende checkpoint door en kwamen we in geannexeerd bezet gebied dat bij Jeruzalem is getrokken. Ik zag de betonnen kolos van de Ofergevangenis , waarvan de grijze muren wonderwel pasten in het hele stelsel van muren en bezetting. En na de joodse nederzetting Givat Zeëv– genoemd naar de revisionistische leider ZeëvJabotinsky– staken we ergens ongemerkt de Groene Lijn over naar West-Jeruzalem.
Ik kreeg last van rijschaamte en wagenziekte.
We reden over de apartheidsweg verder langs Ramallah, dat te zien was achter de Apartheidsmuur.
In West-Jeruzalem was het opgelucht ademhalen tussen de toffe mensen van Misjkenot Sjaänaniem, die allerlei vertalers hadden uitgenodigd voor een residency rond de twintigste sterfdag van de grootste Israëlische toneelschrijver, HanochLevin. We logeerden in het oudste huis dat buiten de Oude Stad was gebouwd en hadden uitzicht op de stadsmuren van Jeruzalem. We bezochten de Tel Avivse buurt waar Levin was opgegroeid, nu bevolkt door Ethiopische asielzoekers. We spraken Levins redacteur, zijn decorontwerpster, zijn beste vriend en zijn laatste vrouw. Voor de gelegenheid hadden we een ijzingwekkend toneelstuk van hem vertaald – Het kind droomt – in onder meer het Zweeds, het Chinees en het Nederlands, en op het afscheidsfeest bij Levins weduwe voerden we de sketch ‘Prachtig land’ op.
‘Prachtig land’ stamt uit de satirische revue Ketchup, die voor het eerst werd opgevoerd in 1969. Dat was twee jaar na het begin van de bezetting, toen Givat Zeëv, de Apartheidsmuur, de Ofergevangenis en Route 443 nog niet bestonden. In de sketch, waarvan hieronder een verkorte versie volgt, is een toerist op bezoek bij een Israëlisch echtpaar.
‘Wat een prachtig land hebben jullie,’ zegt de toerist, en de vrouw des huizes is het daarmee eens.
‘Ach ja, dat is nu eenmaal zo,’ zegt ze bescheiden, ‘we zijn een klein prachtvolk, een klein volk dat uit zijn midden het sterkste en betrouwbaarste leger ter wereld voortbrengt, een leger dat weet waar het voor vecht, waardoor geen enkele macht ertegen bestand is.’
‘Ik bedoel vooral die zon van jullie.’
‘Dat is waar, de zon werkt in ons voordeel, maar ook ’s nachts weten wij van vechten. Dag en nacht, meneer Chelsea, het is nu eenmaal zo, we zijn geweldig en te allen tijde bereid uit te trekken als het nodig is, in de wetenschap dat als we uittrekken, we niet zonder overwinning terugkeren, omdat we geen andere keuze hebben. Het besef van de strijd om het naakte bestaan, dat is wat ons leger zo geweldig maakt, een leger waarin de enorme menselijke kwaliteit het voortdurende kwantitatieve tekort compenseert, een leger waarin de officiers vóór de gewone soldaten uitlopen en de koks vóór de artilleristen eten, een leger dat… wat zou ik er nog meer over kunnen zeggen, meneer Chelsea?’
‘Ik hou vooral van dat weer van jullie, die zon en dat licht. En dan die zee van jullie, al dat diepe blauw.’
‘De marine is inderdaad een teer punt, meneer Chelsea. Het is weliswaar een klein en relatief gezien niet zo ontwikkeld onderdeel van onze krijgsmacht, maar toch een dapper en geweldig onderdeel. Elk onderdeel heeft zijn eigen taak. Onze marine heeft overigens net doorslaggevende versterking gekregen en haar strijdperk is nu uitgebreid tot de hele Middellandse Zee. We zijn bereid, als het moet, tot een treffen op zee met de Sovjetvloot. Dat wil niet zeggen dat we geen rekening houden met luchtsteun van onze luchtmacht of met de steun van de Amerikaanse Zesde Vloot, die zich op een kritiek moment aan onze kant zal scharen. Onze marine is misschien wel de enige marine ter wereld waarin de commandant van de duikboot samen met zijn matrozen duikt en samen met hen weer komt bovendrijven. Met zo’n krijgsmacht kun je alleen nog maar het hoofd buigen en toegeven dat je geweldig bent.’
‘Ja,’ beaamt de toerist beleefd, ‘maar om eventjes terug te komen op dat klimaat van jullie –‘
‘Neem me nou toch niet kwalijk, meneer Chelsea, maar wat hebt u eigenlijk tegen ons leger?!’
Ruben Verhasselt is literair vertaler uit het Hebreeuws en Jiddisch.