Rapport B’Tselem: Straffeloosheid als norm

‘Onze droom is om B’Tselem op te heffen.’ Aan het woord is niet premier Netanjahoe of een van zijn rechtse bondgenoten, maar Zehava Galon, oud-parlementslid van de linkse Meretz-partij. Ze is ook een van de oprichters van mensenrechtenorganisatie B’Tselem. Haar boodschap in een recente mail aan donateurs heeft een dubbele lading: natuurlijk moet B’Tselem blijven bestaan. Maar Galon, en met haar vele anderen, snakken naar een Israël waarin mensenrechtenorganisaties overbodig zijn. Zo ver is het nog lang niet, blijkt uit een nieuw B’Tselem-rapport over straffeloosheid in de bezette Palestijnse gebieden. Israëlische militairen hebben weinig te vrezen.

Door: Rick Meulensteen

De mensenrechtenorganisatie B’Tselem vierde recent haar 30ste verjaardag, maar haar werk is verre van gedaan. Met nieuwe parlementsverkiezingen op komst, en een regering die geen boodschap heeft aan mensenrechten, zal B’Tselem mogelijk voor nog meer uitdagingen komen te staan. De organisatie heeft ook daarom haar jubileum aangegrepen om na te denken. Terugblikken is vooruitkijken, zeker als er lessen te trekken zijn uit de strategieën, tactieken en campagnes die de afgelopen decennia zijn gevoerd.

Terugblikken is ook wat een nieuw rapport van B’Tselem doet. Niet op het eigen werk, maar op het optreden van het Israëlische leger – en dan vooral op de straffeloosheid. Het B’Tselem-rapport licht over de periode 1989 – heden jaarlijks één incident eruit waarbij Palestijnen door toedoen van het leger gewond raakten of werden gedood. Een grimmig overzicht, dat weer eens duidelijk maakt waarom het werk van B’Tselem noodzakelijk is – om de bezetting te documenteren en te streven naar gerechtigheid.

B’Tselem merkt op dat, hoewel de meeste incidenten onderzocht worden door het leger,onafhankelijk onderzoek uitblijft, en dat aan de verklaringen van militairen vaak (veel) meer waarde wordt gehecht dan aan verklaringen van Palestijnse slachtoffers en ooggetuigen.

Hieronder volgen een paar van de meest geruchtmakende incidenten.

Het broertje van Na’im

1992

Na’im Abu Amneh is drie jaar oud als hij, samen met zijn ouders, grootvader, tante en jongere broertje, in een auto onderweg is naar het ziekenhuis in Khan Yoenis (Gazastrook). Zijn jongere broertje van twee is ziek. Op weg naar het ziekenhuis stuit de auto op een checkpoint bemand door Israëlische militairen. De militairen trekken hun wapen. De vader van Na’im mindert daarop vaart. De militairen lijken de auto te gebieden rechts af te slaan. De vader van Na’im doet wat hij denkt dat er van hem gevraagd wordt, en geeft weer gas. Plotseling schieten de militairen. Na’im wordt geraakt. In paniek rijdt zijn vader door. Ze bereiken uiteindelijk het ziekenhuis, maar het is te laat. Die nacht nog wordt Na’im begraven.

B’Tselem vraagt het leger om een verklaring. Het leger stelt, na eigen onderzoek, dat de auto waarin Na’im zat – een Peugeot 404 – van hetzelfde type was als een auto van Palestijnse militanten die gezocht werden. Volgens militairen bij het checkpoint leek de vader van Na’im eerst te stoppen, maar daarna vaart te maken om weg te rijden. Dat wordt door de militairen gezien als signaal dat het de gezochte auto is. In eerste instantie stelt het leger dat het openen van het vuur door de militairen gerechtvaardigd was. Een straf blijft uit. In een vervolgonderzoek wordt alsnog geconcludeerd dat de militairen te snel hebben geschoten. Vier militairen krijgen een reprimande.

‘Attalah ‘Amira

1996

‘Attalah ‘Amira (36), vader van zeven kinderen, neemt op 10 november 1996 deel aan een demonstratie in het dorp Deir Qadis tegen de uitbreiding van de illegale joodse nederzetting Kirjat Sefer op nabijgelegen Palestijnse landbouwgrond. Volgens verklaringen van ooggetuigen verloopt de demonstratie rustig: één jongen die met stenen naar Israëlische militairen gooit, wordt gesommeerd daarmee te stoppen. Dan duiken opeens twintig tot vijfentwintig Israëlische militairen op. Ze vuren met traangas en daarna met kogels. Meerdere demonstranten worden geraakt. Onder hen ‘Attalah: hij wordt getroffen in zijn maag, en bloedt ter plekke dood.

B’Tselem vraagt het leger om een verklaring. Volgens het leger verliep de demonstratie niet rustigen werd er veelvuldig met stenen gegooid. De militairen zouden zich bedreigd hebben gevoeld – zo bedreigd, dat schieten geoorloofd was. De militairen krijgen geen straf en het onderzoek naar de dood van ‘Attallah wordt officieel gesloten.

Hanan en Iman Abu Sha’ala

                                                                                 2001

Hanan Abu Sha’ala (11) en Iman Abu Sha’ala (8) zijn zusjes. In 2001 wonen ze in het Nur a-Shams vluchtelingenkamp, in de Palestijnse stad Toelkarem. Het is het begin van de Eerste Intifada (eerste Palestijnse opstand), en in de omgeving is er veel geweld tussen Palestijnse militanten en het Israëlische leger. 1 november 2001 begint rustig, maar net nadat beide zusjes naar school zijn gegaan, komen er uit de verte tanks aanrijden en wordt het geluid van helikopters gehoord. Vlak daarna komen Hanan en Iman thuis: ze zijn naar huis gestuurd, omdat de leraar bang is dat het Israëlische leger het vluchtelingenkamp zal beschieten. Als de tanks dichterbij komen kruipen Hanan, Iman, moeder en broertjes en zusjes bijeen op de bovenste verdieping van hun huis. Een explosie doet het hele huis schudden. Hanan schreeuwt het uit: ze is geraakt in haar nek en begint te bloeden. Iman ligt bewusteloos op de vloer: ze bloedt uit haar nek en rug. Buurtbewoners brengen beide meisjes naar het ziekenhuis. Hanan blijkt gelukkig alleen maar lichtgewond te zijn; Iman ligt enige tijd in kritieke toestand in het ziekenhuis.

Uit een eerste onderzoek van het Israëlische leger blijkt dat de explosie afkomstig is van een Israëlische tankgranaat. De tanks waren aan het vuren op Palestijnse militanten, aldus de officiële verklaring van het leger. Het leger besluit geen verder onderzoek in te stellen naar de beschieting van het huis van Hanan en Iman. Een reden daarvoor wordt niet gegeven.

Taufik Abu Muhsan

2005

Salah a-Din Abu Muhsen is veertien jaar oud als hij op de ochtend van 20 januari 2005 met vriendjes buiten aan het spelen is op een plein vlakbij zijn huis. Hij en zijn vrienden hebben namaakpistolen gekocht in een nabij gelegen speelgoedwinkel. Van een afstand worden ze gade geslagen door Israëlische militairen, die passerende auto’s aan het controleren zijn. Twee uur lang worden de jongens met rust gelaten. Dan richt een militair opeens zijn aandacht op hen en trekt zijn wapen. Er klinkt één schot en Salah valt neer. Hij is in zijn borst geschoten. Een passerende auto brengt hem met spoed naar het ziekenhuis. Daar overlijdt hij.

B’Tselem dient een klacht in bij de Israëlische militaire autoriteiten met het verzoek een onderzoek te starten naar de desbetreffende militair. Een jaar later krijgt B’Tselem te horen dat onderzoek heeft plaatsgevondenen dat de mensenrechtenorganisatie snel geïnformeerd zal worden over de uitkomst. Daarna blijft het echter stil. Uiteindelijk krijgt B’Tselem pas vier jaar later (in 2010) een antwoord (na herhaaldelijk aandringen). In dat antwoord geeft het leger aan dat de klacht en het bijbehorende onderzoek onvindbaar zijn. De zaak lijkt daarmee voor het leger afgedaan.

Salma a-Sawarkah

2011

Salma a-Sawarkah (74) is een schapenhoedster in de Gazastrook. Ze hoedt een kleine kudde van ongeveer 30 schapen. In de ochtend van 9 augustus 2011 laat Salma haar kudde grazen nabij het grenshek met Israël. Opeens doemt er aan de Israëlische kant van het hek een Israëlische militaire jeep op. Zonder waarschuwing beginnen de militairen te schieten. Verschillende schapen worden gedood. Salma wordt geraakt in haar dijbeen en naar het ziekenhuis gebracht. Ze moet geruime tijd herstellen, terwijl het schapenhoeden een van de weinige inkomstenbronnen is voor haar familie.

B’Tselem vraagt om een verklaring van het leger. In 2014, drie jaar na het voorval, laat het leger weten dat ze nog altijd bezig zijn met het onderzoek. Daarna blijft het stil. Salma overlijdt in september 2015.

Baraa Kan’an

2017

Baraa Kan’an (19) doet regelmatig mee aan de vrijdagmiddag-demonstraties in het Palestijnse dorp Nabi Saleh, tegen de landroof door een nabijgelegen joodse nederzetting. Op vrijdag 12 mei 2017 raken verschillende demonstranten gewond bij een confrontatie met het Israëlische leger. Een neef van Baraa is een van de gewonden. Baraa gaat met hem mee in de ambulance naar een nabij gelegen ziekenhuis. De ambulance wordt echter tegengehouden door Israëlische militairen en Baraa wordt gearresteerd, nadat militairen in zijn broekzak een handkatapult vinden. Hij wordt naar een detentiecentrum gebracht. Daar wordt hij vijf uur lang mishandeld: militairen trappen hem in het gezicht, slaan hem met een helm en bespugen hem. Voedsel en water krijgt hij niet of nauwelijks. Op een gegeven moment wordt Baraa, geblinddoekt, mee naar buiten genomen. Daar dreigen militairen hem te doden. Een van de militairen pakt daarbij een pistool, en zet het tegen Baraa’s hoofd. Uiteindelijk wordt Baraa vrijgelaten met de boodschap: ‘Ga terug naar Nabi Saleh en vertel iedereen wat we met je hebben gedaan.’

Of het leger het incident heeft onderzocht, weet B’Tselem niet. In 2016 besloot de mensenrechtenorganisatie om niet meer mee te werken aan onderzoeken die door het Israëlische leger worden gedaan. Van onafhankelijk en eerlijk onderzoek is in de meeste gevallen namelijk amper sprake, terwijl het leger de eigen onderzoeken en de samenwerking met B’Tselem aangrijpt om naar de buitenwereld goede sier te maken. B’Tselem wil aan dit ‘witwassen van de bezetting’ niet langer meewerken.

Het hele rapport van B’Tselem is terug te lezen op www.btselem.org/30-years.